Kennis van kwaliteit in bodem en archeologie

FAQ - Veel gestelde vragen

Wat is opgraven?

De ontsluiting van een (→) vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.

In de Erfgoedwet zijn de volgende bepalingen opgenomen ten aanzien van een opgraving: De certificaathouder zorgt ervoor dat bij het verrichten van een opgraving de verrichte handelingen en aangetroffen archeologische vondsten worden gedocumenteerd, de vondsten worden geconserveerd en een rapport wordt opgesteld waarin de resultaten van de handelingen zijn beschreven.

De afgelopen jaren is gebleken dat de bescherming van ons archeologisch erfgoed onder water onvoldoende is. Vaak ligt dat namelijk op, in plaats van in de bodem. In de Erfgoedwet staat expliciet dat ook het verplaatsen of verwijderen van cultureel erfgoed onder water een opgraving is en dat daarvoor dus een certificaat verplicht is.

Voor welke KNA-protocollen is certificering wettelijk verplicht?

Inventariserend veldonderzoek landbodems (protocol 4003) Inventariserend veldonderzoek waterbodems (protocol 4103) Opgraven Landbodems (protocol 4004) Opgraven Waterbodems (protocol 4104) Archeologische begeleiding waterbodems (protocol 4107)

Welke versie van de KNA is van toepassing?

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met de komst van de Erfgoedwet geldt, met een overgangstermijn van een jaar, ook de wettelijk verplichte certificering voor opgravingen. Opgraving is ruim gedefinieerd, hieronder valt bijvoorbeeld ook gravend onderzoek en het conserveren van vondstmateriaal. Archeologische uitvoerders mogen per 1 juli 2017 alleen nog opgraven als zij daarvoor een certificaat hebben (certificaathouders). Opgravingen die zijn gestart onder een Monumentenwet-vergunning (de regeling die gold tot 1 juli 2016) mogen onder die vergunning worden afgerond (vergunninghouders).

Zowel certificaathouders als vergunninghouders moeten zich houden aan de KNA-protocollen:

  • voor werk onder certificaat geldt versie 4.0 van de KNA (landbodems en waterbodems samengevoegd);
  • voor werk mbt landbodems onder vergunning geldt versie 3.3 van de KNA-landbodems. Voor werk mbt waterbodems geldt versie 3.2 van de KNA-waterbodems.

Wat is het verschil tussen een vergunninghouder en een certificaathouder?

De belangrijkste verandering voor archeologen met de komst van de Erfgoedwet per 1 juni 2016, is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Om partijen die een opgravingsvergunning hebben de gelegenheid te geven om een certificaat te verkrijgen is van 1 juli 2016 tot 1 juli 2017 een overgangsjaar.

Op grond van de Erfgoedwet moet een bedrijf of organisatie zijn gecertificeerd om archeologische resten op te graven. Onder opgravingen wordt ook booronderzoek verstaan.

Organisaties die professioneel opgraven, kunnen bij verschillende certificerende instellingen een certificaat aanvragen. Deze instellingen toetsen op regelmatige basis de werkzaamheden en de kwaliteitsborging van de archeologische organisatie. Tot 1 juli 2017 mogen houders van een opgravingsvergunning nog zonder certificaat opgravingen verrichten en hebben zij de tijd om de gewenste certificaten te behalen.

Welke juridische aspecten zijn er met betrekking tot het verbieden van (laser)metaaldetectors?

Het liefst laten we archeologische overblijfselen ongemoeid. Rustig in de bodem, waar ze al eeuwen, soms millennia liggen en ongestoord nog tijden kunnen voortbestaan. Deze ondergrondse bescherming zorgt ervoor dat het archeologische erfgoed een toekomstige bron van kennis over ons verleden blij . Na inwerkingtreding van de Erfgoedwet kunnen organisaties alleen archeologische vindplaatsen opgraven als zij daarvoor gecertificeerd zijn. Het certificaat garandeert dat zij de opgraving volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie uitvoeren. Een aantal organisaties is onder bepaalde voorwaarden uitgezonderd van de certificeringsplicht. Het gaat om verenigingen van vrijwilligers en detector-amateurs, universiteiten, hogescholen, buitenlandse bedrijven.

Vrijwilligers spelen van oudsher een belangrijke rol in de archeologie. Deze rol houden ze ook onder de Erfgoedwet. Het zou te veel vergen van verenigingen van vrijwilligers om aan de professionele standaarden te voldoen die nodig zijn om een certificaat te behalen voor het doen van opgravingen. Bovendien zijn met het behalen van zo’n certificaat kosten gemoeid, die verenigingen, in tegenstelling tot archeologische bedrijven, niet kunnen terugverdienen. Daarom zijn er in de Erfgoedwet uitzonderingen opgenomen op het verbod op opgraving zonder certificaat.

In de Erfgoedwet zijn ten aanzien van metaaldetectie de volgende vrijstellingen en bepalingen opgenomen:

  • Het opgravingsverbod in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, is niet van toepassing op opgravingen, voor zover deze worden verricht met gebruik van een metaaldetector en waarbij de bodem niet dieper verstoord wordt dan tot dertig centimeter onder het landoppervlak.
  • De vrijstelling is niet van toepassing op:
    • een rijksmonument;
    • een monument of archeologisch monument waarvoor de toezending van het ontwerpbesluit tot aanwijzing als rijksmonument op grond van [artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht|http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=3:13&g=2016-08-17&z=2016-08-17 heeft plaatsgevonden, vanaf de dag van die toezending tot het moment van inschrijving in het Rijksmonumentenregister of het moment waarop vaststaat dat het monument of archeologisch monument niet wordt ingeschreven in dat register;
    • een krachtens een provinciale verordening aangewezen monument of archeologisch monument, dan wel een monument of archeologisch monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is;
    • gemeentelijke monumenten; en
    • terreinen waar een opgraving door een certificaathouder of een opgraving op grond van artikel 2.1 wordt verricht.

Hoe stel ik een programma van eisen op?

Conform protocol 4001 dient een programma van eisen opgesteld te worden door een senior KNA-archeoloog. Dit geschiedt aan de hand van het in dit protocol beschreven proces. Belangrijke onderdelen zijn: het uitvoeren van bureauonderzoek, formuleren van vraagstellingen (wat moet er worden onderzocht en hoe?) en het bepalen van randvoorwaarden en eisen. Het programma van eisen wordt vastgesteld door het bevoegd gezag.

Wat is een selectiebesluit en wat is de juridische status?

De term 'selectiebesluit' komt in de wet- en regelgeving niet voor.

Feitelijk is het een besluit van het bevoegd gezag naar aanleiding van een ingediend archeologisch rapport en bijbehorend selectieadvies. Dit besluit kan inhouden dat:

  • bij de voorgenomen werkzaamheden geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologische waarden (bijvoorbeeld omdat deze er simpelweg niet zijn);
  • het voorgenomen werk niet mag worden uitgevoerd (de vergunning voor de werkzaamheden wordt geweigerd);
  • het uitvoeren van de werkzaamheden alleen mag plaatsvinden wanneer de uitvoerders zich houden aan bepaalde verplichtingen; deze verplichtingen worden dan opgenomen in voorschriften die aan de vergunning of ontheffing worden verboden. 

Een selectiebesluit heeft alleen juridische betekenis wanneer het is genomen op grond van een wettelijke bevoegdheid, zoals de bevoegdheid om aan een vergunning voorschriften te verbinden of om een vergunning te verlenen of te weigeren.

Wie wordt eigenaar van de zaken die tijdens opgravingen worden gevonden?

Een archeologische vondst die is aangetroffen bij een opgraving en waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen, is conform de Erfgoedwet, artikel 5.7, eigendom van:

  • de provincie waar de vondst is aangetroffen;
  • de gemeente waar de vondst is aangetroffen, indien die gemeente beschikt over een aangewezen depot als bedoeld in artikel 5.8, tweede lid;
  • de Staat, indien de vondst is aangetroffen buiten het grondgebied van enige gemeente.

Welk bureau kan ik inschakelen?

Degene, die opdracht geeft tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek of archeologische opgravingen, loopt tegen de volgende vragen aan:

  • Welk bureau kan ik inschakelen voor onderzoek en/of opgravingen?
  • Welke eisen kan ik stellen?
  • Hoe vraag en beoordeel ik offertes?
  • Hoe draag ik zorg voor het bewaken van de kosten?
  • Op welke wijze controleer ik de uitvoering en toets ik de eindrapportage?

De antwoorden op deze vragen kunt u vinden in de verschillende handreikingen en brochures van SIKB die op deze website kunt bestellen of downloaden.

Opdrachtnemer moet voor bepaalde activiteiten een certificaat hebben

Voor de opdrachtgever is het van belang om te weten dat voor bepaalde activiteiten een archeologisch bureau een certificaat moet hebben. Voor alle projecten die starten na 1 juli 2017 is dit een wettelijke verplichting. Voor certificaatplichtige activiteiten dient de opdrachtgever dus alleen in zee te gaan met een certificaathouder.
Een certificaat is verplicht voor het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt. Hieronder valt ook het uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek wanneer dat bodemverstorend of destructief is, zoals boren en het graven van proefsleuven. Het betreft de protocollen 

  • Inventariserend veldonderzoek landbodems (protocol 4003)
  • Inventariserend veldonderzoek waterbodems (protocol 4103)
  • Opgraven Landbodems (protocol 4004)
  • Opgraven Waterbodems (protocol 4104)
  • Archeologische begeleiding waterbodems (protocol 4107)

Voor de werkzaamheden die vallen onder protocol 4002 (bureauonderzoek) of andere protocollen is een vergunning niet verplicht. Klik hier voor certificaathouders en aangewezen bedrijven.